Vervaardiger
Pieter Tanjé (prentmaker), naar een tekening van Philip van Dijk (tekenaar), Conradus Anthoni Swyghuizen (auteur)Periode en datering
18de eeuwPortret van Jacobus Eliza Joannes Capitein (1717-1747), predikant in d'Elmina. Jacobus is tot aan zijn heupen afgebeeld, achter een verhoging, met het lichaam naar links en het hoofd naar rechts gedraaid. Hij heeft halflang, naar achter gekamd haar en draagt een grote zwarte jas met een witte kraag. De witte mouwen van zijn overhemd komen onder de jas vandaan. Hij kijkt de toeschouwer recht aan terwijl hij zijn rechterhand op zijn borst drukt en met de wijsvinger van zijn linkerhand op het opengeslagen boek voor hem wijst. Onder de voorstelling is een tienregelig vers in het Nederlands gedrukt. Jacobus was als achtjarig kind bij zijn Ghanese ouders weggeroofd en als slaaf verkocht. Hij kwam terecht bij een koopman van de West-Indische Compagnie. Toen hij elf was kwam Jacobus naar Nederland, waar hij een opleiding kreeg en theologie ging studeren. Hoewel hij zelf tot slaaf gemaakt was, verdedigde hij in zijn proefschrift de slavernij. Hij stelde dat slavernij niet in strijd was met het Christendom en dan Christenen slaven konden houden. Als kind van zijn tijd ging hij hierin mee in de gangbare opvatting over slavernij, en wellicht had zijn verdediging vooral een strategisch doel. Met zijn verdediging van de slavernij viel hij op bij de bewindhebbers van de WIC, die hem aanstelden als predikant voor het Fort Elmina. Fort Elmina was in die periode het epicentrum van de Nederlandse slavenhandel aan de Goudkust. Zijn positie hier viel hem echter zwaar tegen en hij stierf op dertigjarige leeftijd onder onduidelijk omstandigheden. Voor zijn dood vertaalde Jacobus het Onzevader en de Tien geboden in het Mfantse (Fante), een van de talen aan de Goudkust in 1744. Deze vertaling is belangrijk omdat het de eerste schriftelijke vastlegging is van deze Ghanese taal.