Tegen een lichtgrijze achtergrond staan een man en een vrouw in een starre houding, lichaam en hoofd in driekwartwending, ogen gericht op de toeschouwer. Het koppel is gekleed naar de strenge Hollandse mode van de jaren 1630. De man draagt een witte plissékraag boven zijn zwart pak. De vrouw heeft een grote molensteenkraag. Rechts onderaan, voor de vrouw, staat een klein meisje, met witte kanten kledij, een koraalsnoer rond de hals en een rammelaar met wolfstand in de rechterhand. De rand van het schilderij oversnijdt de arm van het meisje, wat doet vermoeden dat het schilderij is ingekort.