Dit schilderij verbeeldt het verhaal van de verloren zoon, die na omzwervingen en uitspattingen, terugkeert naar het huis van zijn vader, waar hij liefdevol wordt ontvangen. Het hoofdtafereel stelt het hoogtepunt van het zondige leven van de zoon voor: hij zit in de armen van een vrouw, aan een rijk gevulde tafel. Links van hem zit ander galant gezelschap en een jonge luitspeler. Rechts wordt een pauwenpastei gebracht. Op de achtergrond een het lot van de zoon: berooid wordt hij een bordeel uitgejaagd. In de oorspronkelijke lijst van het schilderij zijn acht medaillons verwerkt, die andere scènes uit het verhaal in beeld brengen, telkens tegenover mekaar geplaatst volgens de contrasterende motieven rijkdom-armoede en zonde-inkeer. Linksboven krijgt de zoon zijn erfdeel, linksonder hoedt hij zwijnen. Rechtsboven het afscheid, rechtsonder de terugkeer van de zoon. De horizontale medaillons boven en onder tonen respectievelijk de zondeval van de verloren zoon (hij rijdt letterlijk zijn verderf tegemoet) en de verzoening met zijn vader (het slachten van het vette kalf en het banket). De verticale medaillons links en rechts geven de zoon weer als enerzijds verbrasser en anderzijds arm en berouwvol. Het werk heeft duidelijk verwantschap met het oeuvre van Frans Francken de Jongere en Simon de Vos.