Vervaardiger
Bernard van Orley, Marcus (I) GheeraertsPeriode en datering
16de eeuwDit altaarstuk is misschien wel het meest monumentale schilderwerk waar Van Orley ooit aan is begonnen. Met geopende luiken is het werk 7 meter breed en 4,30 meter hoog. Het middenpaneel toont de kruisiging en wordt geflankeerd door links de bespotting en de kruisdraging en rechts de bewening en de afdaling in het vagevuur. Het triptiek werd in 1532 besteld door Maria van Hongarije. Zij voerde daarmee in opdracht van Keizer Karel de wilsbeschikking van haar tante Margaretha van Oostenrijk uit die in 1530 was overleden. Het was de bedoeling van de twee landvoogdessen dat het altaarstuk de grafkapel van Margaretha van Oostenrijk en haar tweede echtgenoot Filibert de Savoy in Brou, Bourgondië (FR), zou sieren. Barend van Orley stierf echter in 1542 en liet het werk onvoltooid achter. Toen keizer Karel in 1550 besliste om het stoffelijk overschot van zijn grootvader Karel de Stoute uit Nancy te halen en in een praalgraaf in Brugge te begraven, besliste Margaretha van Parma in 1558 dat het drieluik voltooid moest worden door Marcus Gerards. Het altaarstuk zou herbestemd zou worden in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Brugge waar het werk het hoofdaltaar zou sieren in nabijheid van de praalgraven van Karel de Stoute en Maria van Bourgondië. De kerk is nog altijd de eigenaar van het stuk en het wordt nog altijd in situ bewaard.
TOPSTUK
Margaretha van Oostenrijk, landvoogdes van de Nederlanden, werd in korte tijd twee keer weduwe, waarna ze niet meer hertrouwde. Uit die huwelijken hield zij douarieën van Castilië en Savoye over die haar een vermogende vrouw maakte. Haar vermogen zette ze in voor representatieve doeleinden en ze omringde zich met een grote schare kunstenaars aan wie ze veel opdrachten gaf. Ze was ook bewust bezig met haar eigen nagedachtenis en besliste dat ze op drie plaatsen begraven wilde worden: haar lichaam in Brou, haar ingewanden in Mechelen en haar hart in Brugge in het Annunciadenklooster. Die laatste opdracht kreeg pas in 1550 vorm dankzij haar neef Keizer Karel die een kapel ter nagedachtenis van Margaretha inrichtte. Die bestond uit een grafmonument, gebrandschilderde ramen en een drieluik voor het altaar. In 1578 in de aanloop naar een belegering werd het klooster en deze grafkapel afgebroken. Ook het grafmonument in Mechelen bestaat niet meer. De grafkapel in Brou schittert daarentegen in al haar pracht, maar zonder het Brugse altaarstuk.
Dit kunstwerk is eigendom van de O.L.V. Kerk te Brugge en wordt beheerd door Musea Brugge.