Vervaardiger
Meester van de (Brugse) Legende van de heilige UrsulaPeriode en datering
15de eeuwDeze diptiek moet op dezelfde wijze tot stand gekomen zijn als het KMSKA nr. 517-518. Bij een reeds bestaand devotietafereel werd het portret van de schenkers gevoegd. Daarop kan het schaalverschil tussen de twee voorstellingen wijzen: de schenkersfiguren staan 'dichter' bij de toeschouwer dan de Madonna en zijn duidelijk niet aangepast aan deze op het linkerluik. Aldaar verschijnt Maria, een boek en het kind houdend, op een stenen, met blinde rondbogen versierde troon. Twee engelen houden achter hen de panden van een baldakijn open. Een erg verwante compositie is een Madonna in de verzameling Thyssen-Bornemisza in Castagnola (Anonieme Vlaamse primitieven*, nr. 8); hetzelfde type van troon ook aldaar en in een Madonna in Los Angeles (Eisler*, p. 104-5). Gelaatstype en blikpunt zijn identiek aan deze van een Madonna op een triptiek, eertijds in Chur (Marlier*, afb. 11; Marlier* p. 14 zag ook verwantschap met het gelaatstype van Maria op het linkerluik (Visitatie- van het triptiek in Detroit). Gaat 's meesters Madonna-type vooral terug op de modellen van Rogier Van der Weyden, voor het Jezuskind-type baseert hij zich meer op deze van Hugo Van der Goes (Georges MARLIER, in Nationaal biografisch woordenboek, 2, 1966, p. 547). Ook zag men (Marlier, art. cit.) de portretten meer verwant aan de Noord-Nederlandse dan aan de Brugse stijl). Men hoede zich om in de portretten van deze meester een individuele psychologisering terug te vinden. De man op het nr. 5004bis lijkt wel van een uitgesproken fysionomie. Toch vindt men een identiek persoon op een portret van een Italiaan (herkenbaar aan de kledij) van de hand van dezelfde meester in het Castello Sforzesco te Milano (Marlier*, afb. 14, p. 23). Dit wijst erop dat de meester meer een pseudo-geïndividualiseerd arsenaal van types aansprak, zelfs voor zijn portretten. Het gebruik van een formele typologie blijkt ook uit het onderscheid tussen nr. 5004 en 5004bis, en, meer algemeen, tussen religieuze figuren en reële portretten. Terwijl eerstgenoemden meer 'verfijnd' aandoen en van een verdergaande fysionomische stilering getuigen, behouden laatstgenoemden iets ruwers, terwijl ook de verhoudingen van hun lichamen vaak niet kloppen en ze letterlijk dichter bij de toeschouwer geplaatst zijn, zodat een schaalverschil met hun heilige tegenhangers ontstaat. Dit alles kan het vermoeden doen rijzen, dat er meer dan één schilder bedrijvig was; anderzijds - het ene sluit het andere niet uit - moet men aannemen, dat er verschillende realiteitsmodi in praktijk gebracht werden, afhankelijk van het uit te beelden onderwerp. Op de keerzijde van beide luiken werden eucharistische motieven aangebracht: een kelk met het IHS-monogram erop en een bekruiste hostie erboven, dit alles vóór een stralenkrans (nr. 5004) en een crucifix, eveneens voor een stralenkrans (nr. 5004bis). Telkens verschijnt de datum 1486 onderaan, en is het geheel ingelast in een trompe-l'oeil-omlijsting met een driepas bovenaan afgesloten. In de zwikken daarvan een siermotief in akkoladeboogvorm. Kelk en kruis zijn zeker niet in laatgotische stijl opgevat; de eerste doet denken aan de vroege Renaissance-stijl, het tweede is vrij stijlloos. Het schijnt ons toe dat beide motieven, alsook de driepassen, ca. 1520 aangebracht kunnen zijn. De trompe-l'oeil-lijst en de datum, alsook de effen donkere beschildering kunnen oorspronkelijk zijn.