Vier kinderen aan een arcade, met doorkijk naar een tuin. Het oudste kind, een meisje, staat achteraan. De jongere kinderen hebben elk een attribuut: een mand met appelen, een hond aan een leiband en een zweepje om een tol te doen draaien. Elk van deze motieven kan allegorisch geduid worden: de appelen kunnen zinspelen op de vruchtbaarheid van het gezin, de hond op de band van trouw die de gezinsleden verbindt, het zweepje op de leiding en opvoeding die een kind diende te krijgen.